Jan Engelman


Vera Janacopoulos


                                                                            cantilene



                                             Ambrosia, wat vloeit mij aan?
                                             uw schedelveld is koeler maan
                                             en alle appels blozen

                                             de klankgazelle die ik vond
                                             hoe zoete zoele kindermond
                                             van zeeschuim en van rozen

                                             o muze in het morgenlicht
                                             o minnares en slank gedicht
                                             er is een god verscholen

                                             violen vlagen op het mos
                                             elysium, de vlinders los
                                             en duizendjarig dolen




 




De ontstaansgeschiedenis van het gedicht Vera Janacopoulos van Jan Engelman is heel bekend geraakt. De Braziliaanse zangeres van die naam had zoveel indruk op hem gemaakt dat hij de volgende dag in de krant niet gewoon verslag over haar en haar zangkunst uitbracht, maar een exuberant gedicht publiceerde dat zijn enthousiasme wel bijzonder duidelijk maakte. Dat was een uitzonderlijke prestatie. Met de jaren is gebleken dat de prestatie uitzonderlijker was dan velen erin zien.

      De tijd waarin het gedicht verscheen was een woelige periode wat kunst en poëzie betreft. Het was de tijd van avant-gardismen die elkaar de loef wilden afsteken. Eén van de grote stromingen in de literatuur was de "poésie pure", op alle manieren omschreven als een kunstvorm die de poëzie vrij maakte van alle niet essentiële elementen en die tenslotte - wat dat ook moge zijn - alleen zuivere poëzie zou overhouden. In de meeste gevallen ging het om het verlaten van al wat logica of gedachte inhield. Het aaneenrijgen van klankrijke - vooral als klankrijke bestempelde - zinnen, vaak euforische nonsens en onsamen-hangende opmerkingen en beweringen, werden ten hoogste bewonderd. Natuurlijk werden ook mooie gedichten geschreven, of tenminste gedichten waarin aantrekkelijke gedeelten het geheel een zekere glans meegaven. Een gedicht dat zo gaaf is, zo eenvoudig en zo volkomen het ideaal van de "poésie pure" uitspreekt, heeft buiten Jan Engelman niemand geschreven.

      Vera Janacopoulos is het hoogtepunt van het ideaal van de "poésie pure". Er zijn in het Frans enkele surrealistische gedichten geschreven die mooi klinken, maar de zuiverheid van Ambrosia..., het elan en de enorme suggestie aan diepgang bereiken ze niet. Je vindt ook in het Engels, Duits, Spaans geen enkel gedicht dat je met dit gedicht kunt vergelijken. Het is niet louter nonsens, het is in zijn geheel een boel verwarde dingen bij elkaar, maar merkwaardig genoeg is elk zinnetje apart een aanvaardbaar zinnetje. Zelfs violen vlagen op het mos is geen nonsens. Het klinkt waarlijk alsof er vioolklanken op het mos neervlagen. En dat het schedelveld aan een kale kop doet denken? Ik vermoed dat Jan Engelman dat heel goed wist en dat hij die skurriele noot niet uit zijn gedicht heeft willen weghalen. Het contrast van dat bleke schedelveld met de appels die blozen is volgens mij zeer opzettelijk. En het klinkt toch allemaal zo smakelijk en eigenlijk verheven en nog sensueel ook: hoe zoete zoele kindermond / van zeeschuim en van rozen. En dan die alliteraties: o muze in het morgenlicht / o minnares... Toen ik het gedicht leerde kennen - dat was in 1946 in het voorlaatste jaar middelbaar, die klas van de Grieks-Latijnse afdeling heette "poesis", poëzie is dat, tegenover het laatste jaar dat "rhetorica" werd genoemd, welsprekendheid, omdat je in het voorlaatste jaar hoofdzakelijk Latijnse en Griekse dichters leerde kennen, de redenaars met hun lange en soms ingewikkelde uiteenzettingen las je pas in het laatste jaar - toen ik dat gedicht leerde kennen dat jaar in die katholieke school, een college, stond er niet "minnares" in de tekst, zulk afgrijselijk woord kon niet door de beugel bij priesters, de samensteller van de bloemlezing die wij gebruikten was een jezuïet. Schande, zeg! Die vent had dat woord veranderd in "minaret"! Liever een mohammedaans, een ketters begrip dan een erotisch getint woord. Ik weet nog dat ik datzelfde jaar het gedicht in de juiste versie aantrof. Wat is die hypocriete tijd ver weg. Voor mij werd het gedicht nog eens zo mooi, al moet ik toegeven dat ik "minaret" ook had goed gevonden, er volgt immers slank gedicht en daar past die smal oprijzende minaret nog goed bij ook. Het is één van de gedichten die ik al dadelijk van buiten kende. Dat overkomt me met de gedichten die me raken. Als ze me werkelijk verrukken, dan kan ik ze niet vergeten. Ze gaan me altijd weer door het hoofd tot ik ze bij mezelf reconstrueer, telkens opnieuw, en ze zonder het te willen door de constante herhaling van buiten ken.

      Ik heb de indruk dat weinigen weten hoe uitzonderlijk dat gedicht is in de West-Europese literatuur. Buitenlanders zullen het zeker niet weten, ik zie niet in hoe je een dergelijk gedicht in het Frans, het Engels, het Duits, het Spaans zou zeggen. Het kan gewoon niet. Het zou dan met andere woorden moeten, met andere zinnen. Maar het zou evenzeer de verrukking moeten weergeven die Jan Engelman in de woorden stak. De extase begint bij het eerste woord: Ambrosia, een verwijzing naar het onsterfelijke. En dan die vraag die dadelijk de verwarring aanduidt, die niet vraagt wat er gaande is maar die vraagt naar wat mij nu overkomt. Die vraag zegt: "Kijk hoe ik dit plotseling ervaar." En dan volgt er maar wat, allemaal disparate dingen, eerst van al het schedelveld en de blozende appels. Dan volgt de klankgazelle. Hoe komt een mens erbij? Dat is toch dat gracieuze dier dat zo slanke sprongen maakt? Je hoort de sprong als je klankgazelle zegt. En de klanken gaan betoverend voort in zoete, zoele kindermond. Je vormt ze met je lippen getuit, je stoot ze uit, maar met het woord mond neem je ze weer op je lippen, je proeft ze, je ruikt ze, zeeschuim, rozen. Dan klinkt het bijna aanbiddend o muze in het morgenlicht met de alliteraties waarover al sprake was, de minnares die de erotische toets aanbrengt en die met slank gedicht verbonden wordt. Die aanroepingen lopen uit in de verbluffende mededeling: er is een god verscholen.

      De schoonheid is zodanig groot dat alleen een verborgen god haar kon doen ontstaan. Een meesterlijke hymne aan de schoonheid is dit. Hoor hoe de violen vlagen. Dat lijkt wel het sein: elysium, de vlinders los / en duizendjarig dolen.

      Een concrete betekenis heeft het geheel niet, maar elk onderdeel wel. Het woord elysium klinkt niet alleen mooi, maar roept alles op wat heerlijk is, de hemelse zaligheid, het verblijf van de deugdzamen en de helden. Dan volgt het gebiedende de vlinders los! Ja natuurlijk, je gaat toch geen vlinders gevangen houden, die moeten fladderen, op bloemen zitten, hun vleugels in de zon spreiden en ze gracieus dichtklappen nu en dan, dicht en weer open en weer dicht. Schitterend is dat: de vlinders los! en even schitterend en duizendjarig dolen: wat kan heerlijker zijn dan in schoonheid duizend jaar te dolen? We hebben allemaal op enkele uren tijd duizend jaar en langer gedoold met de liefste, en duizenden jaren in de extase om een superieur gedicht. We snakken allemaal naar die heerlijkheid, "meer dan de wachters uitzien naar de morgen". Maar dat is een zin uit een psalm: "Mijn hart verlangt naar U, meer dan de wachters uitzien naar de morgen." Daarvoor moet je op wacht hebben gestaan. Je kunt je dat ook voorstellen als je in de kliniek bij ziekte of operatie een nacht wakker ligt en naar de morgen snakt. Ik heb die zin altijd prachtig gevonden, die spreekt de duur en de ellende van het wachten zo nauwkeurig uit. Hier gaat het bijna om hetzelfde verlangen maar met de nadruk op de duur van de heerlijkheid, niet slechts een voorbijgaande morgen, hoe schitterend en verlossend ook, maar een duizendjarig zich verliezen in de heerlijkheden van de meest verlangde gelukzaligheid.


Dr. Fa Claes

 


Misschien is het niet slecht om hier te vermelden dat het niet moeilijk is een bestaand gedicht na te bootsen of te parodiëren.

Een bijzonder geval is de aanhef van het gedicht van Willem Kloos:

Ik ween om bloemen in de knop gebroken
en vóór de uchtend van haar bloei vergaan.

Destijds was er veel te doen over de waarde van klanken. De verzen klinken heel mooi, inderdaad. Alleen kwam Carry van Bruggen roet in het eten van de klankaanbidders gooien door te bewijzen dat klank geen absolute waarde heeft. Ze parafraseerde:

Ik smeer 'm spoedig want daar komt mijn ome,
ik hoor zijn kuchje waar de koeien staan.

Een dergelijke klank-nabootsing van Ambrosia produceren, is geen heldendaad.


        Ambrosia, de tram komt aan
        zijn bel klinkt schel als licht van maan
        en alle rakkers hozen

        de balgezwellen van de hond
        hoe bloedend koele kikkerbont
        vol zeepschuim met frambozen

        o ruzie om het bolgewicht
        o zilte bles en flap 't is dicht
        daar zit de mot verscholen

        riolen klateren door 't bos
        die liederkrans laat niemand los
        het vuil valt van mijn zolen.


Fa Claes


Terug naar Index